Iriscopie (iris = regenboog, scopein = doorzoeken) is een diagnostische methodiek. Met iriscopie wordt de iris, ofwel het regenboogvlies met een oogmicroscoop onderzocht en beoordeeld. Pathologische en functionele stoornissen in het menselijk lichaam worden herkend door middel van, vormafwijkingen en beschadigingen in de iris.
Oogsymptomen zijn ook in de reguliere geneeskunde van betekenis. Pupilreacties op licht, beweging van de ogen bij het volgen van een voorwerp, gele verkleuring van het oogwit bij geelzucht, enzovoorts. Men kent regulier echter geen betekenis toe aan de veranderingen die tijdens het leven ontstaan in de iris, dit in tegenstelling tot de irisscopist.
Waar zoekt de oogdiagnosticus met iriscopie naar in de ogen van zijn patiënt? Een gezond oog bezit een ronde iris, helder van kleur, met een gelijkmatige structuur. De pupil is rond en glanzend zwart. Er wordt gekeken naar de regelmaat van het geheel. Alles wat afwijkt van het normale patroon van het betreffende oog wordt van belang geacht. Dit zijn kleurveranderingen, pupilvervormingen, vezelbeschadigingen, pigmenten, veranderingen in het oogwit. Tekens in het oog geven informatie over actuele problemen, in het verleden doorgemaakte ziekten en aangeboren zwakheden van de patiënt. Ieder mens heeft erfelijk sterke en minder sterke kanten meegekregen. Of deze zwakke schakels zullen resulteren in een ziekte is afhankelijk van vele factoren, zoals leefwijze, voeding, psychische belasting en het tijdig nemen van de juiste therapeutische maatregelen. Oogdiagnose door middel van iriscopie kan het zelfinzicht bevorderen en een bijdrage leveren aan het voorkomen van klachten. Er is geen garantie dat ziektes die niet in de iris worden waargenomen zich ook niet tijdens het leven zullen ontwikkelen.