Kruidengeneeskunde of fytotherapie is de behandeling van gezondheidsklachten en ziekten met plantaardige middelen. Fytotherapie wordt zowel in diverse natuurgeneeswijzen, als ook op beperkte schaal in de reguliere geneeskunde gebruikt. Farmaceutische bereidingen als theeaftreksels, tincturen, extracten, tabletten en capsules zijn daarvan het meest bekend. Kruidengeneeskunde is waarschijnlijk één van de eerste geneesmethoden die de mens ter bestrijding van klachten heeft ontdekt en speelt al eeuwenlang een belangrijke rol in de geneeskunde van veel culturen. Het gebruik van geneeskrachtige kruiden werd door grote leermeesters als Hippocrates (460-370 v Chr.), Aristoteles (384-322 v Chr.) Dioscorides, (40-80 na Christus) Galenus (131-200), Avicenna (980-1037) en Paracelcus (1493-1541) met succes toegepast. De kennis van kruidenmiddelen werd eeuwenlang mondeling doorgegeven en later op schrift gesteld. Vanuit de ervaringen in de praktijk is in de loop der tijd veel inzicht en begrip over de medicinale werking van planten verkregen. Met deze informatie en kennis zijn diverse reguliere geneesmiddelen ontwikkeld.
Met behulp van de moderne fytotherapie kan een groot aantal aandoeningen behandeld worden. In de huidige tijd houdt de medische wereld zich vaak bezig met het bestrijden van klachten, soms wordt daarmee vergeten de oorzaak van de ziekte te behandelen. Het voorkomen van klachten is minstens zo belangrijk als de genezing daarvan. De profylactische en therapeutische werking van traditioneel gebruikte kruiden is in handen van een ervaren fytotherapeut, een krachtig instrument bij het behoud van de gezondheid. Met de introductie van chemische geneesmiddelen zijn kruiden als grondstof voor geneesmiddelen naar de achtergrond verdwenen. Na de afnemende interesse voor het geneeskruid in de eerste helft van de 20ste eeuw, is er echter sinds het begin van de jaren zeventig weer een toenemende belangstelling ontstaan voor fytofarmaca, zowel bij leken als bij deskundigen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg.